HET GEMIS VAN DE PENSEELSTREEK

Het debuut met vrij werk, na een succesvolle loopbaan in een eigen bedrijf voor reportage, publieksfotografie en reclame. Rob Sweebe treedt nu, na een grondige voorbereiding, naar buiten met exposities en een ontwerp voor een fotoboek. “Ik ben niet bang om uit te glijden, als het publiek de lading maar oppikt. Ik heb er wel over nagedacht”.

Geboren in Indonesië, kwam Rob Sweebe in 1960 met zijn ouders naar Nederland. Na de HBS in Weert ging hij naar de academie in Tilburg (onderwijsakte MO tekenen). Vervolgens voor fotografie naar de academie in Breda: “….ging me niet snel genoeg en was me te weinig technisch”. In het derde jaar volgde hij de Fotovakschool erbij: “…wat ik op de academie miste, kreeg ik daar” en haalde zijn vakdiploma fotografie.

Meteen volgde de praktijk: portret en huwelijksreportage, later ook reclame en reportages in het buitenland. Naast dat vakwerk stond altijd de vrije fotografie, waarbij hij destijds vaak aansluiting zocht en vond in het circuit van niet-professionelen. Sprak onder anderen met Fred Hazelhoff, bij pogingen om in Foto te publiceren en kreeg van hem heldere adviezen. Jaren ’70, de tijd van de grove korrel, films mishandelen in papierontwikkelaar en zo.

“Ik zocht eigenlijk iemand als mentor, hoe je het noemen wilt. Aan Hazelhoff heb ik veel gehad. Die raadde me aan minder te ‘schreeuwen’ en meer te ‘fluisteren’ en nog even te wachten met het uitdragen van mijn werk. Dat is lang geleden, maar ik heb er veel aan gehad. Nu vind ik de tijd rijp om naar buiten te treden.”

Vijf jaar geleden stopte hij zijn bedrijf in Eindhoven en legde zich toe op vrije fotografie, om te werken aan thema’s die hem interesseren. Hij doet er diverse freelance werkzaamheden naast.

“Ik doe mijn werk, las een tijdlang nauwelijks bladen, mengde me niet in het kunstwereldje en ging mijn eigen gang. Er kwam als vanzelf interesse vanuit het bedrijfsleven en ik werd uitgenodigd om presentaties te geven en in het informele circuit te exposeren. Eigenlijk volg ik al vanaf mijn middelbare schooltijd een rode draad in mijn vrije werk: mijn thema is het verval. Niet alleen maar afbraak, het vergaan van materialen en het verschijnen van graffiti, wat me vooral bezighoudt is het verdwijnen van de eigenheid in de omgeving, het onstuitbaar oprukken van de uniformiteit. De onmacht die ik daarbij ervaar.

Daar zocht ik symbolen voor, die je bijvoorbeeld treft in een onderdeel van een seconde in een blik van mensen, in de verlatenheid van een landschap met dode bomen en donkere wolken erboven. Ik schoot misschien wel eens wat door, zoals zovelen in die tijd. Maar twee jaar geleden heb ik mijn archief aan vrij werk geordend en heb ik het belangrijkste gedigitaliseerd. Dat leidde tot meerdere korte series, waaraan ik verder ging werken en waarvoor nu het concept van een fotoboek klaar ligt. Ik gaf ze titels als Writings On The Wall, Helpless, River County en dergelijke. Het idee van verval zoals ik dat beleefde is gebleven, al zijn er meer thema’s die me interesseren. Digitaal kan ik beelden combineren en dat leidt tot een type fotografie dat ik nog niet eerder in mijn vrije werk toepaste: studio- en geënsceneerde fotografie. In de serie Helpless bijvoorbeeld gebruik ik zowel nieuwe als oude beelden: het naaktmodel heeft nooit in dat afbraakpand gestaan. Is dat bedrog? Ik zoek naar een beeld dat symbolisch kan zijn, dat mijn thema verbeeldt. Dan mag je gerust grijpen naar computerbewerking, het idee lag er al veel langer, maar het was analoog niet uitvoerbaar om die leegheid en kilte uit te drukken.

Iets anders is dat ik de digitale print weliswaar heel mooi vind, maar er ontbreekt iets ten opzichte van de analoge fotografische afdruk. Ik mis de doka wel. De digitale print is heel goed, maar er mag best eens ergens iets dichtlopen. Ik noem het maar de ontbrekende ‘penseelstreek’, ik mis het levendige stukje onvolmaaktheid. De Oud Hollandse meesters in de schilderkunst wisten voordeel te halen uit de ongedetailleerde schaduwpartijen.

Het trof me op fietstochten in de omgeving dat het rivierengebied zo verschillend is. De oevers van IJssel, Rijn, Linge, Maas en Waal hebben elk iets eigens. Er zijn nog steeds van die ‘verloren’ hoeken, waar alles bij het oude is gebleven. Zo tref ik ook tuinen en gevels, die heel veel over de bewoners zeggen. Op de academie al leerde ik: blijf kijken, aan twee ogen heb je niet genoeg.”

Zijn omgeving is die van zijn woonplaats Bemmel, een dorp tussen Arnhem en Nijmegen.

“Ik probeer die eigenheid te documenteren. Ik werk niet vanuit een soort nostalgie, wel vanuit het besef dat dit alles straks weg is. Arnhem en Nijmegen groeien door tot een grote stad, ze slokken geleidelijk alle omliggende dorpen op en het typisch Betuwse platteland verdwijnt.

Het soort troosteloze afbraakpanden, waar ik in de jaren ’70 gebruik van maakte, vind je niet meer, in heel Nederland niet. Het hoeft geen spektakel op te leveren, maar nog steeds wil ik de sfeer ervan gebruiken. Ik zoek daarom afbraakpanden op in oost Duitsland, op het Franse platteland en op Sicilië. Vooral als decor en voor de sfeertekening: mijn thema ligt hier. Ik ben de hele wereld over geweest, maar hier ligt het. Rembrandt kwam vanuit Amsterdam zijn hele leven ook niet verder dan Utrecht of Leiden. Toch was zijn werk soms erg exotisch, de wereldreiziger zat in hemelf. Ondanks dat, zou ik best weer in Spanje willen fotograferen, maar mijn kern ligt hier. Hier ben ik gevormd.”

“In de begintijd was ik strak aan concrete opdrachten gebonden. Van de art director kreeg je een transparantje om op je matglas te leggen en na te fotograferen. Nu wordt meer een idee verkocht, geen concreet product. Bij dat idee zoekt de opdrachtgever een bepaalde fotograaf, die hij kiest vanwege zijn visie of stijl van werken. Dat heb ik destijds zelden beleefd in mijn commerciële werk en nu al helemaal niet meer.”

Zijn huidige vakwerk beperkt zich voornamelijk tot het fotograferen van kantoormeubilair voor een vaktijdschrift, gewoon in de showroom, zonder extra licht. Het levert geld op, maar het vrije werk geeft meer bevrediging.

“Soms koopt de opdrachtgever bewust een ‘naam’, maar laat de betreffende fotograaf iets doen dat zijn stiel niet is. Dan gaat het fout. Het mooiste is als je jezelf kunt blijven. Daarom heb ik zoveel waardering voor collega’s als Erwin Olaf. Prachtig hoe hij de essentie eruit licht en een idee verbeeldt. Dat geldt ook voor een Ed van der Elsken, voor Anton Corbijn. Die houden van hun werk, ze raken zelf ontroerd. De omschrijving van de opdracht is ruimer en fantasierijker geworden. Het niveau van denken moet wel gelijk zijn bij opdrachtgever en fotograaf. De communicatie is essentieel, je moet tenslotte de beschouwer aanspreken. Daarin werd je destijds niet opgeleid. Nu zie je dat de fotograaf zichzelf als gereedschap gebruikt, hij stort zich er helemaal in. De fotograaf moet katalysator zijn, de juiste balans zien te vinden tussen de rollen die opdrachtgever, fotograaf en publiek spelen.

In mijn vrije werk wil ik onbevangen mijn eigen ideeën volgen, dichtbij mezelf blijven, me beperken tot het uiterste en laten zien wie ik ben. Ik ervaar het als een verlossing, na al die commerciële tamtam. Te zijner tijd ga ik ook weer tekenen en schilderen, daar kan ik even gepassioneerd mee bezig zijn.

Nu ga ik, na een paar kleinschalige try outs, in een groter circuit exposeren. Te beginnen in januari ’04 in de Parkgalerie in het theater van Hoorn.

Dat zie ik als mijn debuut en ik doe het with all my heart (dat is tevens de naam van de expositie). Het publiek ziet veel foto’s, maar is nauwelijks gewend te kijken naar autonome fotografie. Ik denk dat mijn werk het in de entourage van het theater goed zal doen. Er komt geen doorsnee publiek, maar mensen met een brede culturele interesse.

Ik ben niet bang om uit te glijden, als het publiek de lading maar oppikt. Ik heb er wel over nagedacht.”

Wim Broekman.

De Fotograaf | Nederland, België | Vakblad voor professioneel beeld | December 2004

Terug